woensdag 27 juli 2011

Muntje


Leuk, zo'n sleutelhanger van Peugeot, met zo'n schijfje met het merk van de auto erop. Je kunt het ronddraaien, dat schijfje. Iedere keer als je je sleutelbos uit je zak haalt, kijkt de leeuw een andere kant op. Nooit zit zijn kop precies onder de ring van de sleutelhanger, nooit staat hij eens keurig rechtop. Waarom hebben ze dat ding niet uit één stuk gemaakt?
Je kunt er lekker mee spelen, als je je verveelt, of als je ergens moet wachten, of als je in de zon zit op een bankje, lekker draaien aan de leeuw. Zoals Zuid-Europeanen een kralenketting door hun handen laten gaan, meestal taxichauffeurs die wachten op een klant, of oude mannen die op een stoel voor hun huis zitten, en voor elke verschoven kraal een weesgegroetje bidden.
Spelen... tot gebeurt wat nog nooit is gebeurd: de sleutelbos valt op de grond en het schijfje ligt eruit. Dat heb je ervan als de boel niet vastzit. Maar dan, net als je denkt de sleutelhanger te moeten repareren, ontdek je dat er heel vernuftig een magneetje in zit, om het schijfje op zijn plaats te houden. Na jaren, heel veel lange jaren, kom je erachter dat het schijfje bedoeld is als muntje voor het karretje van de supermarkt. Met de afmeting van een 50-eurocentstuk, staat er heel subtiel in de binnenrand, waar je het o zo gemakkelijk uit wipt, ontdek je ook nog. Wat een uitvinding, maar niemand die je erop wijst, tot het kwartje valt.

Gek woord wel, als je erover nadenkt, sleutelhanger. Dat hangt daar maar te hangen, aan die sleutels.

maandag 25 juli 2011

Bennets Bar (1)

Overal kun je eten in Edinburgh, en dan bedoel ik in elke kroeg. Je kiest iets uit van de menukaart, rekent af aan de bar en binnen niet al te lange tijd staat er 'een eenvoudige doch voedzame maaltijd' voor je neus, met als basis aardappelen, groente, vlees. De aardappelen zijn meestal gebakken of gefrituurd, de groente bestaat uit doperwten, en als je een steak pie bestelt, krijg je een hoedje van bladerdeeg boven op het in de saus gedrenkte vlees.


Bij Bennets is het allemaal net even wat smakelijker, wat gezonder ook, met wat meer aandacht klaargemaakt. Zo vind je er ook worteltjes, sperciebonen, broccoli of koolraap op je bord en kun je ook gekookte aardappelen krijgen en komt het rundvlees van een topslager uit de buurt: John Saunderson, High Class Family Butcher in Leven Street.
Iedere keer als ik er eet – er kunnen jaren voorbijgaan dat ik de kroeg niet bezoek –, verrast het me dat de kok nog leeft. De man moet de zeventig zo onderhand wel zijn gepasseerd. Als het publiek, zo rond etenstijd, de bestellingen heeft opgegeven, verschijnt hij altijd even aan het uiteinde van de bar, om een inschatting te maken van het aantal eters. Hoe lang hij dan al bezig is in de keuken, weet niemand. De bestelbonnen gaan mee en hij verdwijnt weer naar achteren.


Dat is dan alleen nog voor het cafégedeelte, want door een gangetje rechts van de haard, waar in de winter de houtblokken branden, kun je nog naar The Green Room, waar je rustiger zit. Hoe de kok het allemaal klaarspeelt, is een raadsel, maar iedereen krijgt binnen een redelijke tijd een heerlijke maaltijd voorgezet.


Het is hier altijd gezellig druk, met veel klanten uit de buurt, studenten, schrijvers en een enkele verdwaalde toerist. Omdat Bennets direct naast het Kings Theatre ligt (aan het begin van Leven Street en op de kop van Gilmore Place; prettig als je daar in een B&B zit), is er voor en na een voorstelling ook altijd veel theaterpubliek.
En de mensen komen hier graag. Het interieur van dit victoriaanse café is sinds 1875 nauwelijks veranderd. Achter de bar, met veel koper, prijkt een enorme verzameling van meer dan honderd soorten malt whisky's. Tegenover de bar is een wand met banken met daarboven spiegels omlijst door tegeltableaus en houtsnijwerk. Opzij van de bar is nog een kleine afgeschermde ruimte van hout en glas-in-lood. Deze zogenaamde 'wee snug bar' was vroeger een normaal verschijnsel in Schotse cafés. Mannen en vrouwen die niet gezien wilden worden, kregen hier hun glaasje ingeschonken.


In het land van hoop en glorie is het sowieso wel goed geregeld in de pub. De glazen komen er schoon uit de vaatwasser en worden netjes tot de rand gevuld, zoals het hoort! Je krijgt wat je toekomt. Maar wat betalen we daar dan wel niet voor, willen wij als Nederlanders natuurlijk altijd weten. Voor een pint bier (568 ml) nog geen drie pond in 2011, omgerekend naar de huidige koers nog geen drieënhalve euro. Daar heb je in Nederland nog geen anderhalf glaasje pils voor. En hier geen handvolvingersdikke schuimkragen of glazen wijn waarbij je je begint af te vragen of je er misschien al van gedronken had. Alles gaat hier nog tot het streepje en als het om de sterkere dranken gaat, worden de maatbekers van stal gehaald. Oude wetten en gewoontes. De waard en zijn gasten kunnen elkaar nog vertrouwen. En zoals in de meeste pubs in het Verenigd Koninkrijk, kun je in Bennets ook genieten van plaatselijke bieren. Dat is wel wat anders dan aan onze kant van de Noordzee, waar de grote merken bepalen wat je drinkt, ja, zelfs zover gaan dat zij ook bepalen hoe het café eruitziet, oftewel het decor waarin je je drankje tot je neemt.

woensdag 20 juli 2011

Louca


Louca, maffe hond, waarom blaf je nou tegen de golven?
Louca, gekke hond, waarom blaf je tegen de zee?
Geen meeuwen die je hoort, geen grote vogels in de lucht.
Het zijn alleen de golven.
Louca, met je manke poot, wees toch wijs en ga toch zwemmen.
Laat je dragen, door de golven van de zee!
Laat de meeuwen de meeuwen en de vogels de vogels.
Laat je dragen door de golven van de zee!

Louca, gekke hond, ga je mee naar de zee?
Met je neus in het zand, lekker gek doen op het strand?
Lekker rennen met je vrienden.
Lekker gek doen en niet luisteren, op het grote, grote strand.

zondag 17 juli 2011

Wat ik mis (2)

Vliegtuigjes die 7UP schrijven in de lucht.

zaterdag 16 juli 2011

Rosslyn Chapel (1)

Jarenlang stond het op mijn verlanglijstje, maar hoe er te komen. Ik had me er nooit in verdiept. Maar toen het dan eindelijk zover was, bleek dat onvoorstelbaar eenvoudig.
Het plaatsje Roslin ligt ver buiten Edinburgh. Daarom verbaasde het me dat je er met één simpele lijnbus naartoe kon. In het centrum van Edinburgh stap je op bus 15 en na ongeveer een halfuur rijden ben je op je bestemming. Vanaf de halte is het dan nog een kleine wandeling naar de kapel.

Rosslyn Chapel, ook wel de Collegiate Chapel of Saint Matthew genoemd, stamt uit de vijftiende eeuw. Met de bouw werd begonnen in 1446 door Sir William St Clair. Bij zijn overlijden in 1484 was de kapel ongeveer klaar. Daarna is er niet veel meer aan veranderd.
Aan de buitenkant is de kerk niet bijzonder opvallend, maar ga je door de kleine deur naar binnen, dan ben je verloren. Doe het dus maar heel voorzichtig, heel langzaam, wanneer je dit sprookje binnengaat. De decoraties zijn zo overweldigend dat je ogen te kort komt om alles in je op te nemen. Alleen maar kijken, en vooral niets aanraken. Het zandsteen waarin de beeldhouwers hun kunstwerken hebben achtergelaten, heeft in de loop der eeuwen zo veel te lijden gehad dat het een wonder mag heten dat dit allemaal nog bestaat.


Ik noem het altijd het kruisvaarderskerkje. En daar heeft het ook iets mee. De eerste keer dat we er waren, was na het succes van de film De Da Vinci Code. Dat was mooi balen. Nooit had ik kunnen bedenken dat het kerkje dat jarenlang alleen maar in mijn hoofd gezeten had, opeens en onverwacht in een film zou opduiken. Nooit was ik naar een plaatje van de kapel op zoek gegaan, niet in een boek en ook niet op het wereldwijde web. Ik had het allemaal alleen uit de verhalen. Het moest zo onuitsprekelijk mooi zijn dat ik het voor mezelf als een mysterie wilde bewaren. Een mysterie dat niet verbroken mocht worden voor ik er daadwerkelijk was. Als een geheim voor mezelf, een onzichtbaar geheim, maagdelijk nog, tot het zich, als ik er ooit zo komen, voor mijn ogen zou openbaren. En nu zag ik het al, in de film. De film had alles kapotgemaakt, het mysterie verbroken.
De slotscène van de film speelt zich af in en bij de kapel. Toen we er waren, was het er onvoorstelbaar druk. De film had het tot dan toe onbekende kerkje in één klap wereldberoemd gemaakt. Ik zie nog de rondleiding van een groep voor me. De groep bezette zowat het hele vloeroppervlak van de kapel, en bewoog daardoor niet meer van de ene bezienswaardigheid naar de andere, zoals je van een groep zou verwachten, maar leek meer op een hele grote amoebe, die wat heen en weer deinde, van voor naar achter, van links naar rechts... De kapel had het zwaar te verduren, door al het vocht van al die ademende toeristen. En ze had al zo lang en zo zwaar te lijden gehad, voordat ze bekend werd via het witte doek.


Al in 1842 had koningin Victoria de wens uitgesproken dat de kapel gered zou worden voor het vaderland.  De zandstenen decoraties waren toen al bijna helemaal overwoekerd door een groene aanslag. Door het vocht en de kou. Ruim een eeuw later, in 1954, werd begonnen met een eerste schoonmaak. Om de decoraties tegen het vocht te beschermen, werd er een cementlaag op aangebracht. Maar die bleek het zachte steen alleen maar af te sluiten, waardoor het vocht er niet meer uit kon maar juist werd vastgehouden. In 1995 was de luchtvochtigheid in de kapel en in de decoraties inmiddels zo hoog, dat besloten werd deze laag weer te verwijderen. Om alles goed te laten drogen, werd er een vrijstaande, stalen kapconstructie over de kerk aangebracht.

Dat was het eerste wat ik zag, toen ik de kerk in 2006 bezocht. Hoe hadden ze dat dan met De Da Vinci Code gedaan? Daar was geen kap te zien. Was die enorme constructie misschien tijdelijk weggehaald? Ik kon het me niet voorstellen. Maar in de film kan alles.

De tweede keer dat we de kapel bezochten, was tussen kerst en oud en nieuw in 2009. De omgeving lag onder een dikke laag sneeuw en er was nu bijna niemand. Maar de kap was er nog wel. Die zou in het najaar van 2010 worden weggehaald. Dan was de kerk droog.


De hele kapel ademt een sfeer van mystiek en geheimzinnigheid. Daaromheen zijn allerlei verhalen ontstaan. Bekend is het verhaal van de Apprentice Pillar. Op Wikipedia staat het er zo: 'Richting de sacristie bevindt zich de Mason's Pillar (Pilaar van de Metselaar), volgens zeggen het werk van de meestermetselaar. Het is een rijk versierde, rechte zuil. Ertegenover bij de trap naar de sacristie bevindt zich de Apprentice Pillar (Pilaar van de Leerling). Net als de andere pilaren in de kapel is de zuil 2,4 meter hoog. Deze zuil is echter rijkelijker versierd dan de andere, inclusief de Mason's Pillar, zo zijn er stenen guirlandes als het ware om de zuil heen gewonden. Het voetstuk bestaat uit acht draken die elkaar vasthouden. (...) De overlevering, die in de achttiende eeuw is ontstaan, vertelt het verhaal van een meestermetselaar die het ontwerp van de stichter kreeg voor een prachtige zuil. De meestermetselaar durfde echter de pilaar niet te maken totdat hij in Rome het origineel had gezien. In zijn afwezigheid maakte zijn leerling echter de pilaar af. Bij zijn terugkomst ontstak de meestermetselaar in woede in plaats van trots te zijn op zijn leerling en doodde hij hem.'


Bekend zijn ook de zogenaamde Green Men, waarvan er al zo'n 110 ontdekt zijn en heel af en toe nog nieuwe exemplaren gevonden worden. Het zijn beelden van menselijke gezichten met daaromheen planten die vaak uit de mond komen groeien. Door de kapel heen van oost naar west symboliseren ze via de maanden van het jaar de loop van het leven, van de lente in het oosten, waar de gezichten er nog jong uitzien, naar de herfst van het leven, waar ze er oud uitzien.

De kapel wordt vaak in verband gebracht met de Orde van de Tempeliers en de vrijmetselarij en genoemd als mogelijke vindplaats van de Heilige Graal. De Orde van de Tempeliers werd echter al in 1312 ontbonden terwijl Rosslyn Chapel pas werd gebouwd in 1446. Voor de vrijmetselarij zijn we met de bouw van de kapel juist weer te vroeg. Die begon in Engeland pas officieel in 1717 met de oprichting van de Grand Lodge. En ook de Heilige Graal is er nog altijd niet gevonden. Het komt allemaal door de film De Da Vinci Code, dat deze verhalen weer zijn aangewakkerd.

En terwijl ik dit allemaal opschrijf, wil ik er nog veel vaker heen. En het is zo makkelijk. Een beetje reiziger doet Rosslyn Chapel in één dag: 's ochtends het vliegtuig vanuit Amsterdam, een bus naar het centrum van Edinburgh en vervolgens bus 15 naar Roslin, alle tijd voor een lunch daar, een bezichtiging van de kapel en aansluitend diner, en dan 's avonds in omgekeerde richting weer terug. Thuis de gordijnen heel lang dicht en dromen over de middeleeuwen waarvan het stof nog aan je schoenen zit.

dinsdag 12 juli 2011

Wat ik mis (1)

's Zomers in de Zwaaikom, de grijze pakhuizen in de zon, de sfeer van Franse havens, het stof, de zinderende hitte aan de huizen geplakt in de straat ernaartoe.
Het oude politiebureau, daarachter het stinkende water, de tonnen, het touw, het teer, de lucht van vis en hier en daar nog een oude logger. De Hoogstraat af, met een boog naar beneden de Havenstraat in, op tijd remmen met je fiets. De uitgesleten treden van de hoge trappen naar de Meerburgkade.

Nu is dat allemaal beton, gecamoufleerd door gladde stenen, zonder ziel.

Weg de sfeer van het zuiden, van havens in de zon, weg de geur van hitte, de lucht die trilt en danst. Weg het leven.

maandag 4 juli 2011

Zand

Een hobby van mij is het verzamelen van strandzand. Geen alledaagse verzameling, zult u zeggen. Dat klopt ook wel een beetje. Hoewel, bij mij in de flat sprak ik eens een buurman die ook zand (en steen en puin) verzamelde. Hij is archeoloog, en het zand dat hij verzamelde, kwam van plaatsen waar hij opgravingen gedaan had. Zo waren er dus in één flatgebouw al twee mensen die zand verzamelden. Een behoorlijk hoge dichtheid voor het gebied waarop het gebouw staat, want de buurman wist mij te vertellen dat hij in Nederland maar negen andere mensen kende die zand verzamelden.

Het zand van de buurman kwam dus van plaatsen waar hij opgravingen gedaan had. Mijn zand komt van stranden overal ter wereld, maar voorlopig alleen uit Europa. De enige voorwaarde die ik mezelf stel, is dat ik er zelf geweest moet zijn. Voorlopig bezit ik zand van zo'n twaalf plekken. Zand uit Frankrijk, Schotland, Engeland, Griekenland en Nederland. Zand van Plage Valentin bijvoorbeeld, in Bretagne. Dat is heel grof. Of zand uit St Ives in Cornwall, wat knalgeel is. Zand van de prachtigste plekken op aarde, met even prachtige namen, zoals de Silver Sands of Morar in Schotland, dat inderdaad zilverwit is.

Op één strand ben ik zelf wel geweest, in die zin voldoet het aan de aan mezelf gestelde voorwaarde, maar het zand van die plek kwam pas vele maanden later met de post naar mijn huisadres. Dat is het zand van Porthmellon Beach van de Isles of Scilly, die subtropische paradijsjes in het uiterste zuidwesten van Groot-Brittannië. Toen ik de lange bootreis, van wel drie uur, terug naar Penzance achter de rug had, kwam ik erachter dat ik mijn busje zand vergeten was. Het was daar ook zo warm! Misschien ligt het er nog, tussen het helmgras boven aan het strandje.
Een vrouw uit Penzance die wel eens op familiebezoek ging op de Scilly's, heeft het, in een ander busje, later alsnog naar me toe gestuurd, met een papier erbij, een certificaat van echtheid, dat het echt het zand is van dat betreffende strand. En ik kan het weten, want ik heb het zelf gezien, en het lijkt er precies op, dat zand: stoffijn en zilverwit.


Zo bewust gaat dat overigens niet, dat zand verzamelen. Niet van: kom, we gaan eens naar een strand hier of daar, een mooi strand wel natuurlijk, en we halen eens wat zand op dat we nog niet in huis hebben. Meestal denk je er pas aan als je er toevallig bent. Dus is het meer van: o ja, ik ben op een strand en ik verzamel zand, dus laat ik eens wat meepakken. Je neemt het mee in wat je voorhanden hebt, maar meestal heb je niets bij je en zoek je wat om het in te doen.

Zo stond mijn zand jarenlang zomaar in allerlei busjes bij elkaar. In elk busje een papiertje met vindplaats en datum. Jarenlang zocht ik namelijk naar glazen potjes om het zand in te doen. Die potjes moesten allemaal hetzelfde zijn en je moest ze goed kunnen afsluiten. Uiteindelijk heb ik iets gevonden, potjes die hermetisch zijn af te sluiten, met superlijm.

Ik kan met deze verzameling nog jaren vooruit, want er zijn op deze wereld zo veel zeeën en zo veel stranden met zo veel zand.

vrijdag 1 juli 2011

Naxos

Een vrij onbekend eiland, maar toch het grootste van de Griekse cycladen. We waren er tien zonnige dagen in juni.
Ten westen van Naxos ligt Pharos, dat veel bekender is. Je komt erlangs met de boot uit Piraeus, bij Athene. Als de meeste toeristen op Pharos aan land zijn gegaan, is het nog een klein stukje naar Naxos.
De haven ligt onderaan langs Naxos-stad, dat tegen een heuvel is aangebouwd. Een prachtig gezicht als je aan komt varen, die berg van op elkaar gestapelde witte huisjes.


Als je inzoomt, wordt het nog overweldigender.


Een wirwar van straatjes leidt je naar het Venetiaanse Kastro boven op de heuvel. Dit is een ommuurd stadsgedeelte uit de middeleeuwen, met nog drie oude toegangspoorten. In het Kastro is een dertiende-eeuwse kathedraal, met boven het altaar een draaibaar paneel met daarop op de achterkant geschilderd een afbeelding van Johannes de Doper. Het verhaal hierbij is dat dit paneel als vlot heeft rondgezworven over de zeeën. Toen we in de kerk waren, draaide de kosteres de afbeelding heel geheimzinnig heel even tevoorschijn. Ondertussen steeds maar fluisterend: 'C'est Jean-Baptiste, oui, Jean-Baptiste, c'est Jean-Baptiste...' En wij maar aldoor heel devoot blijven knikken: 'Oui, oui...'


Op een eilandje dat met een dam met Naxos-stad verbonden is, staat nog poort van die rond 525 v. Chr. gebouwd is als ingang van een tempel voor de god Apollo. Om acht uur 's avonds gaat de zon precies aan de westkant door het midden van de poort onder en komt de maan aan de oostkant op. Zo heb ik het me laten vertellen, maar ik moet zeggen, dat hebben ze dan destijds wel goed uitgekiend.


Iets zuidelijker van Naxos-stad, in Agios Prokopios hadden wij ons onderkomen, met prachtig uitzicht op het strand recht voor ons en, wat verder naar het zuiden, de badplaats Agios Anna. Van het zwembad hebben we eigenlijk alleen de eerste twee dagen gebruik gemaakt, want het was veel lekkerder om in de zee te zwemmen. Warm en kristalhelder water, en goed zout, want je bleef er goed op drijven.


Ook op het strand was het goed toeven. Altijd zonnig met een lekker windje, maar wel zo heet dat een parasol geen overbodige luxe was. Grote korrels zand, van twee tot drie millimeter, even wennen aan je voetzolen, maar lekker als je je had ingesmeerd, want de aangeplakte korrels kon je zo van je afslaan. En ook al stond er soms aardig wat wind, stuiven deed het nooit.
Naakt en gekleed, rijp en groen, alles ligt hier naast en door elkaar, zonder problemen te maken, en zonder mannetjes die met verrekijkers in de zeereep lopen te loeren. Er is niet eens een zeereep, zo vlak is het allemaal.


Op de plek waar wij lagen, was een kuil, versierd met houtjes en de witte skeletten van de zeekat (die lijken op witlof, het is het spul waaraan kanaries hun snavel scherpen). Iedere dag in de namiddag ging er een oude Griek in liggen. Maar voor hij ging liggen, pakte hij zijn schepje, om de kuil wat bij te werken, en legde hij er weer wat strandvondsten bij of fatsoeneerde de spullen die er al lagen. En niemand die die kuil aanroerde of het schepje probeerde mee te nemen. Een huis van zand, dat er misschien al weken- of maandenlang was. Heel ontspannen.

's Avonds slenterden we langs het strand en langs die kuil naar het restaurant. Je gaat er de eerste keer naar binnen omdat het een van de weinige restaurants is waar ze je niet naar binnen lokken, ook niet als je de menuborden nog staat te bestuderen. Je besluit er nog eens te gaan eten en algauw blijkt dat het, misschien juist door die bescheidenheid, gewoon een heel goed restaurant is, met een hele goede keuken, waar je, niet voor niets, iedere avond veel dezelfde gezichten ziet, allemaal aan hun vaste tafeltjes, voor zover dat lukt. 'Kijk, daar heb je die weer, en dat stel van gisteren, en dat gezin dat na het eten altijd gaat zitten kaarten.' Ook wij hadden zo'n tafeltje, of eigenlijk twee van die tafeltjes naast elkaar, zodat je allebei tegelijk naar de zonsondergang kon kijken, iedere avond weer.


En als je je camera een beetje stil houdt en niet flitst, levert dat dan prachtige plaatjes op van zomerse gezelligheid en in de verte het inmiddels diepblauwe water, waarin de zon nog maar net is nedergedaald. Sunset heette het, dit restaurant in Agios Prokopios. Direct aan zee. We aten er de heerlijkste vis en dronken er de heerlijkste wijn. Het leven was nog nooit zo mooi.

(wordt vervolgd)