zondag 24 maart 2019

Rondje bibliotheek - Hoogvliet


'Maar die pillen, die had je van dokter Römer dan?'
'Ja, altijd al, dat zijn bloeddrukpillen.'
'O ja.'
'En ik denk, wie weet wat-ie in het ziekenhuis krijgt met die benen, van die rotzooi allemaal daarin, en dan ga je denken en dan slaap je niet meer.'
'Nee, precies.'

Mijn moeder heeft net een artikel gelezen over bloeddrukverlagende medicijnen waarin kankerverwekkende stoffen zouden zitten. Mijn vader krijgt pillen voor zijn benen die niet meer willen. We zijn onderweg naar de bibliotheek.


'Nou, goed dat je het las dan, in de krant.'
'Ja, gewoon zo'n stukje onderin. Dat heb ik eruit geknipt.'
'Dat stukje, ja.'
'Ja, maar er staan mooie stukjes in de krant, hoor.'
'O, kijk uit, een kuil. Voorzichtig!'
'Hé, er staan een mooie stukjes in de krant. Over allemaal dat soort dingen allemaal. Die kinderen die de ziekte van Bobbe kunnen hebben.'
'De ziekte van...'
'Bobbe.'
'Bobber?'
'Bob-ber! Twee b's!
'Wat is dat dan?'
'Dat is, die moeten elke dag, ja, het klinkt raar hoor, voor zeu-ven-hon-derd euro medicijnen hebben.'
'Ja, dat heb ik gehoord. En die medicijnen willen ze afschaffen, hè?'
'Ja, dus dan zie je.'
'Absurd.'
'Dus dat staat allemaal in de krant, Leen. Dat is voor mij kost.'
'Ja.'
'Ik zet een bakje en ik gaat de krant lezen.'
'Ja.'
'In de krant staat heel veel tegenwoordig. Heel veel. Waarom ze in de gevangenis zitten en waarom niet en dit en dat.'
'Ja.'
'Het is een heel boek wat ik uitlees.'
'Ja, geweldig! Je hebt er eigenlijk een boek bij per dag, met die krant.'
'Ja.'
'En dan heb je ook je bibliotheekboeken nog.'
'Ja.'
'Kijk uit, want daar ligt al die stront weer.'
'Ja, maar 's ochtends, met het uit bed komen, is niet leuk hoor tegenwoordig. Want eer ik eens gaat zitten met een bakje thee. En eer ik dan de krant eris heb. Want om zeven uur word je er al uit gehaald, uit bed. Maar om negen uur gaan pas m'n ogen open.'
'Ja. Maar het is wel lekker weer nou.'
'Ja, kijk. Ik heb elke dag lekker eten. En hij haalt alle boodschappen nog. Maar ik denk wel, hoelang zal dat duren? Niet lang meer.'
'Nee.'
'Want hij kan echt niet meer lopen.'
'Nee, dat is zielig.'
'En dan is-ie ook nog doof.'
'Ja.'
'Want hij was al heel gauw doof. Ik heb eens een keer mee geweest op zo'n schip dat uit twee helften was, weet je wel, dat het splijt.'
'Ja, zo'n splijtbak.'
'Ja. En daar was het een herrie! Ik zeg, nou weet ik waarom je doof wordt.'

Mijn vader heeft vroeger bij de firma Adriaan Volker op een zogenaamde splijtbak gevaren. Dat was een schip, een 'zandbak', van 80 meter lang en 12 meter breed waarmee zand vervoerd werd, van de ene plek naar de andere, gebruikt bij de aanleg van de Maasvlakte en de Flevopolders. Hoe werkte zo'n splijtbak? Een zandzuiger spoot de bak vol met zand van de zeebodem. Dat zand was vermengd met water, anders kon het niet door de buizen. Als de bak vol was, werd hij naar een plek gevaren waar het zand gelost werd. Een plek in het water. Het mooie van zo'n splijtbak was dat hij niet weer leeggezogen hoefde te worden door een zandzuiger (waarbij het zand in omgekeerde richting het land werd op gespoten), maar dat hij met één druk op de knop in tweeën kon splijten. De bak, die over de volle lengte scharnierde, klapte dan open en het zand viel er aan de onderkant uit. Dit gebeurde door het eigen gewicht van het zand. Als het zand eruit was, kwam de splijtbak in één keer omhoog. Gevuld met zand lagen de gangboorden bijna onder water, leeg lag het schip opeens twee meter boven water. De twee helften (de zijkanten) kwamen door het splijten voor even schuin te staan, maar klapten vervolgens ook weer dicht. Ook dat ging vanzelf, maar nu door het eigen gewicht van de zijkanten. Wat een uitvinding! Bij het splijten van het schip bleven het stuurhuis met de woonvertrekken achterop horizontaal, doordat ze op rails stonden.

'Ja, die machinekamers, maakt ook herrie.'
'Kijk, daar heb je Janie. Hai, Jaan.'
'Hallo. Aan de wandel?'
'Leuk jackje heb je aan.'
'Ja.'
'Heb je weer een boekje gehaald?'
'Ja.'
'Hij brengt voor mij boeken mee, maar dan zijn ze zo dik, dat is veel te zwaar in mijn armen.'
'Veel te zwaar. Ja.'
'Gaat het voor de rest goed?'
'En met jou?'
'Ook goed.'
'Ook wel goed? Nou ja, minder lopen natuurlijk. We worden steeds ouder.'
'Jij bent toch ouder als ik?'
'Jij ben toch tweeëntachtig?'
'Ik word zevenentachtig.'
'Ja, ik ook, in december. Jij?'
'Ik in augustus.'
'O, nog effe eerder als ik. Ja, ja.'
'Ja, nou, we zullen wel zien. Waar het schip landt.'
'Elke dag is er een. Vind je niet?'
'Ja.'
'Nou, het is lekker weer nou, hè?'
'Ja, ik voel me nog wel, niet ziek of zo. Maar ik heb zere armen. Die spieren.'
'Ja, nou, maar dat heb ik ook, maar ik geef die kar de schuld, hoor. Ja, het is dit.'

Janie wijst naar de handvatten van haar rollater. En mijn moeder ook.

'Ik wil een keer nasi koken, en hij weet wat ik hebben moet.'
'Almaar bezig blijven, Nel. Almaar bezig blijven.'

Janie zegt gedag en loopt weer verder.

'Zij wordt ook zevenentachtig.'
'Ja, in december.'
'Hele christelijke mensen. Hele christelijke mensen.'
'Ja, dat zie je wel aan haar.'
'Niet dat je zegt, ze lopen te pronken, en nou gaan we naar de kerk. Nee, kerktelefoontje aan.'
'Nou, dan gaan we met de lift. Kijk, hij staat al klaar. Ga er maar in. Rustig aan.'
'Kijk, deze deur, die krijg ik niet meer open. Die is te zwaar.'

We zijn in de bibliotheek en gaan met de lift naar beneden, naar de boeken voor volwassenen.

'We zijn er.'
'Ik zou wel een zomerjurk aan willen met dit weer, maar dan moet ik naar boven.'
'Nou, dan pakken wij die zomerjurk toch voor je. Zo, zullen we eerst de boeken inleveren?'
'Moet je mijn bibliotheekkaart hebben?'
'Nee, die hebben we straks nodig, niet voor het inleveren.'
'O ja.'
'We gaan nu boeken uitzoeken, toch? Misschien is die ene er wel, van die Buwalda, weet je wel, die schrijver?'
'Maar die moeten dan met veertien dagen weer weg. Die heb ik pas thuis gehad.'

Nieuwe, pas uitgekomen boeken, mag je maar twee weken lenen.

'Nee, dat kan niet. Buwalda heb je toch nog niet gehad?'
'Een mooie bibliotheek, hoor.'
'Kijk, Danielle Steel. Moet je die hebben? Dat leest wel lekker.'
'Nou, voor mij is het een beetje te eenvoudig.'
'Hotel Sacher, is dat wat?'
'O, dat lijkt me wel leuk, een hotel. Dan lees je van alles en nog wat.'
'Nou, Buwalda, die ligt er niet hoor. Die hebben ze allemaal mee natuurlijk. Kijk, Straf, van Ferdinand von Schirach. Dat is wel een mooi boek. Meenemen?'
'Nou, dan heb ik wel genoeg.'
'Kijk, Vlammen boven de rivier.'
'Nou, nee. Nee, dat is een raar boek.'
'Dansen in het donker. Dat is een beetje psychologisch.'
'O. Neem maar mee.'
'Klaar zijn we dan alweer.'

We laten de geleende boeken registreren en gaan weer naar de uitgang.

'Kijk, hij staat er nog, de lift.'

We gaan de lift in.

'Even kijken hoor... "Uitgang Schelpendam".'

Ik druk op de knop. De lift gaat omhoog.

'Kom, we kunnen er weer uit.'

We zijn weer buiten.

'Het is wel goed weer, hoor.'
'Ja. Dan gaan we nu naar de Hoogvliet.'
'Ja.'
'Nou, ben je nog wezen stemmen van de week?'
'Jij dan?'
'Ja.'
'Ja, nou, wij zijn al zo oud.'
'Ja, je hoeft niet meer te stemmen.'
'Dan moet je uit je huis, dan moet je met een belbus, weet ik het.'
'Ja, een toestand.'
'Ik heb nog, toen ik bij dokter Broek was, ik zeg, ik zou zo graag willen douchen.'
'Ze zegt, nee, zegt ze, het is jammer, maar jullie hadden allang een andere douche kunnen laten maken. En dan had je lekker elke dag gekund.'
'Ja.'
'Ja, maar ik ben nou toch al moeier dan toen ik zesentachtig werd.'
'Hm.'
'Maar dat komt omdat de dokter, dokter Römer, die heeft een halve pil gegeven. Hij hielp me met een grote pil, van zeg maar, zet 'm op, maar dat bongsde almaar in mijn oren, en toen vroeg hij zelf, ik had nog niets gezegd, van nou, zal ik je maar een halfje geven?'
'O ja.'
'Die dokters, die kunnen rommelen met pillen. Half, of volop!'
'Ja, het is ongelofelijk.'
'Ja, als het zaakje maar blijft draaien, weet je wel? Dus daarom moest ik ook door de echo. Ik denk dat ik in geen tien jaar geweest ben.'
'Maar ben je dan moeier, als je een halve pil hebt?'
'Hijgerig. Ja. Hijgerig.'
'Maar het is misschien wel beter?'
'Ja.'
'Dan gaan we hier eraf. Dan gaan we hier de stoep af. Kom.'
'Ik heb toch deze week van die ontzettend jeukende wenkbrauwen gehad. Van die zalf die ik van de dokter heb gehad. Die moet heel lang intrekken. Dan gaat het net boven mijn wenkbrauwen de hele dag jeuken, Leen. Nou heb ik weer zalf gehad. Nou, ik mag de dag prijzen dat het daar niet jeukt. Je blijft het kapotkrabbelen. Dus dat kunnen ouwe mensen allemaal krijgen. De een dit en de ander dat. Zo zal iedereen wel wat hebben. En je vader, die zit met die benen, ja, die worden niet meer warm, die heeft allemaal verstoppingen in die benen. Dat duurt echt niet zo lang. Zijn voeten, een deken eromheen, de kachel hoog aanzetten. Vandaag of morgen kan hij echt niet meer lopen, hoor.'
'Ja.'
'Want ik weet nog van iemand van onze zang, dat waren gewoon lucifertjes, die benen. Kaarsrecht. Heel dun. Dan kan je niet meer lopen.'

Mijn moeder zong vroeger op het Christelijk Oratoriumkoor Hallelujah.

'Oe, kijk uit!'
'Ja, zag je dat, hè?'
'Ja, dat is een bobbel waar je overheen gaat.'
'Je moet zó uitkijken.'
'Ik zag hem komen.'
'Ja.'
'Ja, maar je ging over een bobbel.'
'Ja.'
'Zonnig pleintje.'
'Hè? Hier heb ik al wat gelopen om boodschappen. De winkels waren allemaal dicht bij ons. Maar als je niet kan lopen...'
'Dan heb je er niet zoveel aan.'
'Alle winkels. Je zou gewoon een robot in huis moeten nemen en zeggen van 'Joh, je moet even om dit of om dat'.

We gaan supermarkt Hoogvliet binnen. Mijn moeder wil de volgende dag nasi maken.

'Weet je het allemaal nog wat je moet halen?'
'Ja. Je hebt het briefje toch bij je?'
'Ja, dat heb ik bij me. Hier, kijk.'
'Nou, ik weet het wel uit m'n hoofd.'
'O.'
'Nou, dan gaan we even kijken, hoor. Heb je nog gewone uien, om te snijden?'
'Ja.'
'O, maar die heb je eigenlijk niet nodig. Heb je nog knoflook? Je hebt geen ui nodig, dat zit allemaal in dat nasipakket.'
'Die snij jij toch in hele fijne flintertjes, die ui?'
'Nee, je hoeft geen ui, dat zit in dat pak. Knoflook snij je fijn.'
'O, zit dat in dat pak?'
'Ja, anders wordt het zo uiig.'
'O, dat zit er al doorheen?'
'Nou, wat voor vlees wil je, wil je kip of wil je hamlappen?'
'Nou, wat zou jij doen?'
'Hamlappen is misschien veiliger, hè?'
'O, dat is goed.'
'En een beetje bacon voor de smaak, een paar plakjes.'
'Is dat dan genoeg voor de hele pan?'
'Ja, het is alleen voor een beetje smaak.'
'Ja, juist.'
'Ik haal even de bacon. Blijf je even staan?'
'Ja.'

Een minuut later ben ik terug.

'Kijk ma, hier heb je maar een paar plakjes van nodig, voor de smaak.'
'Jaja. En dat gaat met de knoflook samen.'
'Nou, en dan een nasipakket hè, kijk, die liggen hier. Dan zoek ik altijd een beetje een mooie uit. Kijk. Die peper, die gooi je eruit, dat wordt te heet. O, er zit geen peper in. O, er zit ook geen taugé in.'
'O.'
'Wil je wel of geen taugé? Je kan het er ook los bij doen. Wil het er los bij?'
'Ik vond het wel erg lekker.'
'Dan doen we het los. Kijk.'
'Heb je nou knoflook dan?'
'O, dat ligt daar.'
'Hoeveel pitten doe jij erin?'
'Nou, een teentje of drie wel, hoor.'
'Deze doen, of wil je biologische?'
'Nou, doe maar die twee hoor, Leen.'

Er zitten twee knoflookbollen in een netje.

'Wat heb je dan nog meer nodig? We hebben de basis binnen. Heb je nog rijst?'
'Nee, dat heb ik niet.'
'Dan gaan we naar dit pad. Heb je nog gebakken uitjes?'
'Nee.'
'En kroepoek?'
'Dat heb ik nog.'
'En pindasaus?'
'Heb ik ook nog.'
'O, rijst. Kijk, welke rijst wil je?'
'Die jij hebt, die Bas...'
'Basmati. Wil je die?'
'Niet van die kleine rijstjes?'
'Deze is lekker. Die had ik ook.'
'En hoeveel gebruik je daarvan?'
'Een kopje, niet meer dan een kopje.'
'O ja.'
'Augurken, heb je die al?'
'O nee, die kan je mee terug nemen, die eten wij niet.'
'En ander zuur ook niet?'
'Nee.'
'Nou, dan gaan we naar de kassa.'
'O, weet je wat je ook nog kan doen, een stukje gember. Blijf je even staan? Dan ga ik het halen.'

Na een minuut ben ik terug.

'Kijk, ma.'
'Daar heb ik nog nooit mee gewerkt. Nog nooit. Hoe doe je dat?'
'Nou, dan doe je een duimpje, zo'n stukje, die schil je een beetje en die snij je net als de knoflook helemaal fijn. Met de knoflook mee.'
'O ja.'
'Wil je een keer door de zelfscan heen?'
'Nee, dat heb ik nooit gedaan.'
'Dan kan je dat een keer ervaren. Is ook wel eens leuk.'
'Doe jij dat ook altijd dan?'
'Ja, meestal wel. Kijk, dan scan je hier de streepjescode en dan leg je het op de band. Kijk, daar gaat-ie. Weg is je product.'
'Goeiendag, zonder dag te zeggen. Kijk, zonder dag te zeggen.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten